Onderstaand artikel is overgenomen uit het oktobernummer 1929 van het tijdschrift "De Wandelaar" (collectie Staring Instituut te Doetinchem). Na een lange inleiding volgt een beschrijving van de Hummelse kermis anno 1929.
Dit is de tijd van de blauwe dagen, van de stille, nevelige ochtendstonden van gouden licht in blonde en bruine boomkruinen.
Nu ligt de doorzonde stoppel onder parelberegen zilveren webben, nu hangen rood de bessen in trossen langs de doornhagen, buigen oranje schermen van lijsterbes boven 't struweel, kleurt de kardinaalsmuts een ruigen hoek.
Ik min de wilde ongebreidelde bloeseming van Meietijd, de bonte volheid van zomersche dagen, als overal kleur en plaisante doening is van bloem en kruid, van bedrijvige vogels, - maar liever is mij het land in 't licht van den herfst, als nevelslierten sluieren over hei en beemd, als in bronzen brand de bosschen gedoken liggen, de kleuren van 't herfstgebloemt warmer en teerder zijn. Ik houd van 't dolen langs kromme wegels op najaarsche dagen, van 't zwerven over de wijde heide, waar in Octobermaand de bronstroep van het roodwild klinkt, waar dan zoo fier en edel op een heuvelkling een forsche hertebok soms staat, van 't slenteren door de mist, die de velden dekt en de stilte schier hoorbaar maakt.
De herfst is mooi.
De herfst is vol wondere vreugde, vol blije verrassing.
En de boeren, die om Sinte Jaopik met den roggebouw begonnen, die in breede bogen hun zichten sloegen door de dodeinende rogge, de boeren, die stevig de ploeg richtten en stuurden door de stoppelen, terwijl de donkere aarde open kwam te liggen, zij trekken naar de jaarmarkten, naar de kermissen, naar de glorieuse oogstfeesten, die gehouden worden, nu veilig de rogge op de balken ligt en 't knollengroen den akker weer kleuren gaat.
Dan wordt de goedmoedige, de stille Achterhoeker vroolijk, dan neemt hij den tijd om gansch den dag bij vogelschieten en ringrijden zich te vermeien, om in joligen dans rond te zwieren. Dan jengelen door heel het bekoorlijke Achterhoeksche land de draaimolen-orgels, dan staan, vandaag hier, morgen daar, de koeien onder de reeds blonde linden van een kerkplein en dwarrelt het gouden blad neer op stapels bont-geruite stof, op rollen pilo, op witte zeilen van speelgoed-, paling- en koekkramen.
De blauwe mist hing dicht over de wereld, droppen lekten neer in den dennenopslag en doorgebogen waren van bloem naar bloem, van blad naar blad, de parelsnoeren van 't herfstrag gehangen. Kraaienroep klonk luid door, een merel ritselde in 't ruigt van vochtig eekhout, rèètsch, rèètsch riep een gaai, die wegwiekte in de nevels. Boomen schoven langs, als groote decors, er viel geen wind te speuren en de roerlooze sluiers bleven 't herfstland dekken, tot de zon er goud door henen gloorde, de mist uiteenrafelde en wonder-mooi de velden tintte.
De weg slingerde doelloos door het land, boog opzij, waar hij een berkenboschje vond, liep dan recht op een forschen eik aan, was zijn richting weer kwijt, bochtte omlaag naar een boerderijtje achter strakke linden, dook onder de beuken van een kasteelbosch en voerde dan recht naar het dorp. Hij lag tusschen gele slierten boerenwormkruid, tusschen heggen met kleurige bessen-overdaad, en was voor den zwervenden wandelaar zoo mooi als al die kronkelende wegen van den Achterhoek, wegen die je brengen tot de heerlijke intimiteit van deze streek van karakter en bonte afwisseling.
Eerst dof kloffend in de verte achter me, dan kletterend met de hoeven op de klinkers van het middenpad, draafde een paard langs, een bruine knol, breed van rug met blonde manen en staart, en op zijn rug zat een jongkerel, die met zijn hand kletste op de zware schoften. Hij reed naar het dorp op zijn stevigen knol, naar het dorp, waar vlaggen voor de huizen hingen, waar kramen werden opengezet, waar het oogstfeest naar ouden trant met glorieus vertoon der schutterieje, met dans en jolijt gevierd stond te worden.
Over de wijde enk, waar hier en daar een forsche, breedgetakte eik in stond geplant, voerde de weg. De stoomtram naar de stad pufte, bel-tinkelend, langs, een melkwagen bolderde over de keien met zijn glimmende bussen. En op andere wegen tusschen de landen gingen mannen te paard naar het dorp, gingen vrouwen in Zondagsche kleedij met de witte knipmutsen en den hengselmand, gingen kinderen in "mooie" pakjes en stijfgesteven boezelaars naar de oogstkermis.
Meester Klokman uit Keppel heeft over de schoone contreie langs den "Olden Iesselt" al geschreven in dit blad, en waar ge ook toeft, op de oude Hessenwegen met hun zwaar geboomt, tusschen de hooge bouwkampen, in stille kasteelbosschen of bij verscholen veentjes, steeds weer ondergaat de zwerver de stille bekoorlijkheid van de Achterhoekschen landouwen, geniet de dolende toerist hier van de wondere afwisseling, is het vrijelijk dwalen hem een groote vreugde.
Terwijl toch reeds zware kettingploegen het gedraineerde veen vernielen, kunstmest haar miraculeus werk verricht op heideveldjes in het achterland en het rhytmisch geklepper der dorschvlegels schier verstorven is, - toch verdween de oude traditie nog niet geheel en al, worden de hoogtijden van het boerenjaar nog in dezen nuchteren tijd naar oude wijs gevierd.
En, nauw als het leven der menschen hier verbonden is met wisseling der seizoenen, met groei van gewas, met regen en zon, zoo kan het ons niet verwonderen, dat, als in Oogstmaand na een jaar van hard werken de oogst binnen is, de menschen zich moéten uiten in vreugde over 't welslagen, hun dankbaarheid voor 't rijke Leven moéten toonen. En de folklorist, speurend naar haast rudimentaire overblijfselen van gekerstende, in hun diepen oorsprong animistische, riten en gebruiken bij en na den oogst, bemerkt dat die oogstgebruiken nog wel het sterkst zijn blijven voortbestaan, al is het devoot gezang bij 't slaan van de laatste rogge teruggedrongen tot een enkel achteraf-hoekje van Twente's heuvelland en is het laten staan van enkele vierkante meters koren op den akker als schuilplaats voor den korendaemon ook historisch geworden.
En zoo stonden daar op 't pleintje van "Den Gouden Karper", het landelijke hotel van Hummeloo, de paarden bijeen en liepen de mannen van de "peerdenschutterieje" te praten over weer en gewas, over politiek en andere dingen, terwijl ze kauwden op de Zondagsche sigaren. Bij Wassink, waar het bier in de glazen schuimde, kwamen de mannen van de schutterij te voet zich melden. De hoogwaardigheidsbekleeders droegen den hoogen hoed, probeerden of hun lange sabels niet vastgeroest waren, en de mannen die allen de witte schuttersbroek hadden, zongen reeds oude en ondeugende liedjes, die je alleen op de kermis of op een bruiloft te hooren krijgt.
't Was nog vroeg, de zon stond nog laag over de stoppels en de hemel koepelde flets blauw boven het dorp. Trommen werden gespannen, zadels aangesjord, vlaggen ontplooid en nog voor negenen sloegen de roffels op onder de zware kastanjes, sprongen de mannen te paard, schaarden de schutters zich in 't gelid. Bijzij stond de muziek en plots viel de stilte, toen het "Wilhelmus" ingezet werd. De schutters salueerden, de officieren presenteerden hun sabels. En vóór hen, kalm, stond de vendelier die in breede, lichtende bogen het witte vaandel met het wapen der Heeckerens deed zeilen; het dundoek golfde rond zijn hoofd, wentelde om zijn middel, om knieën, om enkels, scheerde rakelings langs den grond, maar raakte dien niet. In blanken op- en neerhaal werd het vaandel eerbiedig ten groet geslagen, zooals dit geschiedt op welhaast al de dorpen van Achterhoek, Limburg en Brabant, als herfstmaand over de landen komt of als de gilde één van zijn talrijke festijnen viert.
Dan zwijgt de muziek, het vaandel wordt hoog geheven, de paarden trappelen en de stoet zet zich in beweging, de hoofdstraat door langs kleine winkeltjes en huizen van notabelen naar waar de burgemeester woont.
En ha, daar waren de "bielemans", de groteske personages - hier met beschilderde gezichten en clownspakjes, elders, zooals in Borculo en Laren, met beremutsen en schootsvellen - die bij geen Oost- of Zuid-Nederlandsche dorpsschutterij ontbreken, en door hun schrikwekkend uiterlijk booze geesten op de vlucht moeten jagen, maar die thans vaak zelf niet meer weten, waarom ze bij de schutterij behooren en dus niets anders doen, den dolle fratsen uithalen. Ze sprongen rond de schutters, dansten voor de muziek uit, zaten een gillend wegloopend meisje achterna, sprongen over een heg en mochten volgens de ongeschreven wetten der traditie alles doen en laten wat ze willen.
Maar toen bij den heer burgemeester het vaandel ten groet neeg, ontdekten de "bielemans" plots een met groen en bloemen omwonden paaltje, ze begonnen te hakken met hun bijltjes, deden of het erg moeilijk was en kregen ten slotte het paaltje om, waarna - dat kon wel niet anders - een fleschje bier tusschen het groen gevonden werd.
En verder op den tocht door het dorp, want iedere notabele kreeg een groet van het schuttersvaandel, werden meer van die paaltjes gevonden. Folkloristisch beschouwd zijn het de hinderpalen, die de schutterij ontmoet en die de bielemans eerst uit den weg moeten ruimen. Verder de merkwaardige beteekenis van "bielemans" en paaltjes uiteen te zetten, zou te ver voeren, daar slechts door vergelijking met soortgelijke verschijnselen in andere deelen van Europa die beteekenis als onderdeel van oogstriten duidelijk wordt.
Tegen den middag, toen de draaimolen draaide en de geur van oliebollen over 't dorp hing, trokken de schutters den grintweg af naar de rentmeesterswoning van kasteel Enghuizen. Daar stond in een nabije weide op een hooge mast de houten vogel, daar richtten de schutters beurt om beurt de geweren om naar den vogel te schieten. Onophoudelijk poften de schoten, witte spaanders vlogen van den romp af, soms wankelde hij even. En in een zeildoeken tentje vulde een kromgebogen manneke de schuttersroeren met kruit en looden kogels.
Op den weg klik-klakten de paardenhoeven. Daar was de ring gehangen, en, gericht de lans, kwamen de ruiters aangedraafd, trachtend den ring te steken. Onder de forsche eiken stonden de paarden in het gras, de hoofdstellen getooid met bloemen, de staarten gevlochten met lang stroo. En 't was een feestelijk gezicht dat af en aan rijden der schutters op hun stevige rossen, daar op den weg voor de rentmeesterswoning, die gedoken ligt onder bruine beuken.
Maar in de weide schoot ten leste éen zich koning en bij het ringrijden wonnen drie jongkerels de prijzen. En onder gelach en belangstelling van allen kozen zij zich een koninginnetje. De ringstekerskoningen sloegen een zakdoek om den staart van hun paard en, opgetild door sterke armen, kwamen de twee koninginnen achter de koningen te zitten.
Weer speelde de muziek, weer werden de trommen geroerd en in langen stoet trokken tusschen de stoppellanden en onder 't eeuwenheugend zwaar geboomte rond 't kasteel de schutters naar de gazons voor "Enghuizen", waar de vaandels geslagen werden, de muziek oude deuntjes liet klinken en in wijden kring de schutters van Hummeloo geschaard stonden.
Gravin van Rechteren Limpurg, de vrouwe van het dorp, stond onder de hooge zuilengalerij, omgeven door den halven Achterhoekschen landadel en reikte zelve de prijzen aan de koningen en koninginnen uit.
En door de oogstlanden trok de jagende stoet van de Hummelsche schutters terug naar het dorp.
In den avond, die blauw kwam over de velden met witte nevels boven lage weiden, laaide de feestvreugde op. Oranje schijn van olielampen glom in de kramen en in de cafe's schetterde de dansmuziek, bewogen jongkerels en wichten zich bij wals en polka, schuimde het bier en werd het oogstfeest vol jolijt gevierd tot in den nacht, zooals men het in vroeg-herfstige dagen allerwegen doet in 't schoone, rijke Achterhoeksche land.