D.J. van der Ven beschreef in 1925 de kermisviering in Laag-Keppel en in Hummelo. Hieronder volgen enkele fragmenten uit de beschrijving van de "Hummelsche kermis".

Dinsdagavond 8 september 1925: Van der Ven komt op een regenachtige avond aan met de stoomtram bij hotel "De Gouden Leeuw" in Laag-Keppel en wandelt vervolgens naar het 'kermisvreugdige dorp' Hummelo.

"Op den open korenesch bij bet onder zwarte boomen verscholen molenaarshuis, merkte ik aan de feestelijke lichten van hotel "De Gouden Karper", die hun stralen tot ver op den landweg in de plassen teruggeflitst zagen, dat er in Hummelo wat bijzonders te doen was. Van verre wezen zij mij reeds, waar ik mijn kermisvreugd had te zoeken.
Bij bet wegenkruispunt gekomen, klonken er wat ijl in de kille avondlucht een viertal stemmen van zwierende kermisgasten, die zich zelf en anderen in de feeststemming poogden te zingen door een telkens herhaald uitgalmen van "Houdt er den moed maar in!" In een opkomend nachtbriesje als aan flarden gescheurd klonken wat schetterende en zagende klanken van dansmuziek en na een hel verlicht en met vettige kermisgaven tot koopen noodigend palingkraampje te zijn voorbijgegaan, ontdekte ik in een perspectivisch verschiet tusschen hooge boomen een danstent-façade met een ornamentieke decoratie, die herinneringen wekte aan de Turmac-sigarettenverpakking. Dat bleek de élite dansgelegenheid te zijn, terwijl de boerenmeiden en -knechts hun kermisvreugde konden uitdansen in de ruime met bonte papieren slingers versierde zaal van het tramstation Wassink."


Woensdagmorgen 9 september 1925: Van der Ven wandelt weer vanaf hotel "De Gouden Leeuw" naar Hummelo. Ditmaal gaat hij over de Wrangenbult.

"Over een donker, zwart glimmend vlondertje ging ik nu een zandig rut stijgend pad op. Een paar oude, wat verwrongen dennen hadden een poort over het paadje gewelfd, waarvan enkele naaldentwijgen neerzegen als donkere sluiers, die in de ijle lucht onbewogen zweefden. En 't was mij of ik opging tot een heiligdom. Er was een ontroering voor mij in de grijze natuur van den grijzen ochtend en mijn gedachten gingen uit naar de heilige heuvels, die vergeten, in zoo menig gewest liggen te droomen van het grijs verleden, toen zij een rol speelden in de mysteriën van een zonnecultus en getuige waren van riten en ceremoniën uit verre voor-christelijke tijden. Nu is er den Wrangenbult (de naam wrang voor konijnenhol wijst er reeds op) het gebied van witpluimige langooren, die er hun huppelende morgen- en avondwandelingetjes maken, maar de rest van een langs het pad nog te vinden "geiselpaol" getuigt ervan, hoe tot in den Franschen tijd op deze hoogte "gericht" werd door de Heeren van Keppel, die sedert 1374 de hooge en lage jurisdictie uitoefenden. Het feit nu, dat de tegenwoordige Wrangenbult oudtijds een gerichtsplaats geweest is, gevoegd bij de omstandigheid, dat bij menschenheugenis hier de Keppelaren en Hummeloërs elkaar slag plachten te leveren, dat hier bij herhaling ook de jeugd der beide dorpjes elkaar bevocht, brengt voor mij dezen Keppelschen Wrangenbult op hetzelfde plan als de Terborgsche "Richtersbult", waarop de machtige bannerheeren van Wisch hun gevangenen terecht stelden. Nu weten wij, dat de z.g. lijfstraffelijke heerlijke rechten aan verschillende adellijke Heeren overgegaan zijn uit het oud-Germaansche Thing-recht en dat we in richters-bergen dikwijls praehistorischq Thing-heuvelen hebben te fixeeren. En deze Thing-hieuvelen, die in Nederland nog geheel niet onderzocht werden in folkloristisch-archeologischen zin, blijken elders, in Scandinavië, Engeland, Denemarken en Oostenrijk, zonnecultusplaatsen te zijn geweest, die als Wal- of Trojaburgen oude heiligdommen waren.
De ceremoniën, die daar eens door priesters werden uitgeoefend, zijn later in het volksvermaak overgegaan en vandaar gebracht in het kinderspel."

"Er was at veel beweeg om en bij "de Gouden Karper". Een 25-tal ruiters wachtten er op het sein van vertrek, rustig zittend op hun zware, bonkige paarden, die mooi gekamd en geborsteld waren en waarvan enkele een oranje kwast of een rood-wit-blauwe roset droegen. Dat in het vroege ochtenduur bijeenkomen van een drom ruiters van alle hoeven der omgeving, heeft door het ongewone reeds iets feestelijks. En daar in het ongewone als tegenstelling van het dagelijksche een belangrijk element van feestvreugde zit, meende ik in het rhythmisch geklikklak der paardenhoeven op de vochtige keien, beloften van kermisjolijt te hooren opklinken. Maar dat blij getrappel werd overschald door een hoonend getier, waarmede de dorpsjeugd de drie bielemans uitjouwde. Want de drie piassen, die met grijnzen voor het gezicht in sjovele clownspakjes bij Wassink onder de veranda verschenen, werden braaf geplaagd."

"Ik herkende in de najaarskermis nog het oude oogstfeest en vreugde was er in mij te zien, hoe er nog een schoonheid viel te bespeuren in menige handeling. Maar de schoonheid van het feest kan hooger opgevoerd worden! Het individualisme kan in die feesten zoo goed als het localisme tot uiting komen en toch kan de feest-stof zóó verwerkt worden, dat men in het zelfwerkzame vermaak het gemeenschapsfeest ziet geboren worden. Want de symbolische gebruiken, die ontstaan zijn uit motieven welke alle volkeren en alle tijden toebehooren, kunnen in hun vormen schoonheid draagsters zijn van de gemeenschapsidee. Het geldt hierbij niet een onderdanigheid te accentueren, maar wel om een saamhorigheid te bevestigen. Want als wij de kermisviering van Laag-Keppel en Hummelo analyseren, zien wij hoe kasteelheer en dorper gelijkelijk naast elkaar daarin een actieve rol hebben te vervullen. En dat moeten allen in het oog houden!
In het volksfeest moet steeds weerspiegeld zijn het karakter van dezen eigen tijd en van de eigen geestesgesteldheid der bevolking."

"Het regende en het bleef regenen in Hummelo zoowel als in Keppel! God Pluvius maakte anno 1925 geen onderscheid tusschen de beide kermisdorpen, die om elkaars voorrang zoo dikwijls gestreden hebben. Maar ondanks den druilerigen regen, deed heel de bevolking in prettige opgewektheid mede aan de vermakelijkheden: de kinderspelen, het ringsteken en het vogelschieten. Nadat burgemeester Cordes het eere-schot had gelost, was het gepaf niet van de lucht, want de houten vogel - van een dennenstomp gemaakt - bleek een ouderwetsche taaie te zijn en twee uren hardnekkig kampen waren er noodig eer H. v. d. Toorn koning werd en zijn Aaltje Weijers tot koninginne kon kiezen.
In een zeildoektentje stond een wrak tafeltje met een blikken busje vol kruit. Een oude boer, wien men de routine van het ernstig in zijn werk verdiept zijnd gelaat kon aflezen, nam telkens met een koperen maatbusje wat korreltjes, die hij met een flukschen draai in den loop van het geweer stortte. Dan duwde hij er een propje katoen op, hamerde alles met een forschen houten moker omlaag, terwijl hij daarna met ongeëvenaarde vaardigheid de laadstok op en neer pompend door den geweerloop liet gaan. Vervolgens gaf hij het geladen geweer aan zijn helper, die het op de schiet-trap legde en dan ging het mikken en vuren zijn geregelden gang.
Terwijl "de schutterij te voet" ernstig kampte in een vastberaden rustigen strijd om den koningsvogel, reed men in de laan bij de rentmeesterwoning om de eer van het koningschap der "Peerdenschutterij".
Over den met, touwen afgezetten weg waren. aan twee houten klossen ijzeren ringen gehangen en met rood-wit-blauw gespiraalde ouderwetsche lansen trachtte men in draf deze te bemachtigen. Daar er een zestigtal adspiranten voor het ringstekers-koningschap waren, duurde het heel lang alvorens Hupkes van de Kip met G. Remmelink van Priesterinkhof te voorschiin traden als eerste en tweede koning, terwijl Karel Vrieze den derden prijs verwierf en dus derden koning werd. De beide eersten mochten nu naar oud gebruik een koningin kiezen, die hoog te paarde als in triomf naast hem mocht plaats nemen. Een witte zakdoek werd om den staart van het eerste koningspaard gebonden, zoodat Hupke's vrouwe zich aan de lus kon vasthouden. Alie Besseling, de tweede vorstinne, reed ook achter Remmelink op hetzelfde paard, dat een feestelijk rooden deken tot zadel droeg. Maar Karel Vrieze moest, der traditie getrouw, zonder meid in 't zaal, zijn opwachting bij Gravin van Regteren-Limpurg op kasteel Enghuizen maken.
Dit gezamenlijk op één paard zitten van koning en koningin tijdens den triomfantelijken feestrit van de kampplaats naar het slot, waar de gravin persoonlijk de prachtige prijzen pleegt uit te reiken, is weer één van de vele merkwaardige gebruiken, welke de Hummelosche kermisviering op een hooger folkloristisch plan brengen en die tevens het ringsteken als een naar het oogstfeest verlegd voorjaarsgebruik qualificeeren, identiek aan het Duitsche "Maienreiten" en het Engelsche "Maying"."

"Ik had verteld van de oud-Geldersche dansen, die Julius Röntgen op muziek had gezet en toen wij allen stonden in den voorhof van Slosscher- en Masselink's danspaleis, waar wij tusschen de roode gordijnen konden kijken naar 't dansvermaak, liet ik het montere troepje muzikanten, onder leiding van Geerligs uit 's-Heerenberg, de jolige melodie van Röntgen's Driekusman-bewerking inzetten! En ziet! Wel dertig, veertig paren reageerden op voorgaan van den enthousiasten Wink in het dadelijk dansen van den alouden Driekusman, waarbij braaf gezongen werd van "Draai ereis omme en kiek mi'j reis an!" en waarbij tot besluit de galop veel vroolijkheid bracht. Maar de dans "rîpe, rîpe ga(r)ste", waarbij ook duchtig in de handen moet worden geklapt, kende men in Hummelo blijkbaar niet meer, want de paartjes polka'den gewoon door, alsof er "de Sheeresliep" of "Charlotje" gespeeld werd. Dat ééne moment echter, waarin plots de muziek van "Ik zal oe vanaovend wel kriegen!" en van "De Ooievaar" werd afgewisseld door Röntgen's frisschen, vroolijken boerendans en de dadelijke reactie daarop, gaf mij toch goede hoop, dat bij wat meer leiding dan de kermiscommissie thans geeft, ook hier de voor het oogstfeest door alle eeuwen heen karakteristieke dansen niet vergeten zullen worden en dat ze in niet verre toekomst ook geregeld in de open lucht zullen worden uitgevoerd op het gazon van Enghuizen, wanneer er de feestelijke prijsuitreiking plaats heeft aan de koningen en koninginnen van "de Peerdenschutterij" en "de schutterij te voet"."

Kermisviering in Lagg-Keppel en Hummelo (D.J. Van Der Ven)

Kermisviering in Laag-Keppel en Hummelo

door D.J. van der Ven

Uitgave van de Uitgevers.mij: C. Misset Doetinchem, 1925

Bekijk de inhoud online.