J.G. Vos beschreef in 1957 in zijn boek "Achter Rijn en IJssel" de kermisviering in Hummelo. Hieronder volgen enkele fragmenten uit dit boek.
"Een bijzondere reputatie geniet de kermis te Hummelo, omdat hier met de schutterij nog steeds de "bielemennekes" optrekken. Ook andere schutterijen hebben hun bielemannen, maar vaak blijft het daar bij een ietwat clownachtig optreden. In Hummelo komen de commissieleden enkele dagen voor de kermis bij verschillende ingezetenen een bijdrage vragen en als deze hun gave hebben overhandigd, krijgen ze het verzoek om tijdens de rondgang van de schutterij op het erf het vaandel te mogen slaan. De avond vóór de kermis wordt dan voor de deur een boompje geplant, versierd met groen en bloemen. Dit is het boompje van de bielemennekes en 's morgens deponeert men daaronder een gave. Vroeger bestond die gave uit iets in natura, maar tegenwoordig legt men er meestal geld onder.
Het duurt niet lang of de schutterij trekt door het dorp om te gaan vogelschieten. Voorop lopen de beide commandanten in witte broek met hoge zijden hoed op het hoofd en de getrokken sabel langs de schouder. Daarachter komt de vaandeldrager, met zijn grote vlag, het vaandel van de schutterij, en dan volgen de leden van de compagnie. En om deze stoet heen dansen de bielemennekes, potsierlijk uitgedost en met kleine bijlen in de hand. Zulke bielemennekes zijn die dag onder en boven de wet. Ze kunnen alles doen wat hun in 't hoofd komt en rennen langs de straten tot grote schrik (vermaak) van de jonge meisjes, die vaak nagezeten worden tot in de huizen. Passeerde er juist een vreemde auto, die stopte om de fleurige stoet te bekijken, dan kruipen de bielemennekes in de auto en bekijken daar de boel. Voor niets en niemand hebben ze ontzag. Zowel de burgemeester als de eenvoudige dorpeling moeten zich door de bielemennekes alles laten welgevallen, want men mag hen niets kwalijk nemen.
Komt de stoet bij het huis van een ingezetene, waarvoor het vaandel zal worden geslagen, dan gaat de muziek wat terzijde staan, terwijl de schutters zich achter de vaandeldrager opstellen. Intussen zijn de watervlugge bielemennekes al in het huis verdwenen om daar wat rond te neuzen.
Dan treedt de commandant naar voren en salueert met de sabel, waarbij hij aankondigt dat het vaandel zal worden geslagen voor de bewoner van het huis en de families De muziek zet in en de vaandeldrager heft het vaandel in groet en daarna zwaait hij de vlag om hals, borst, buik en benen. Het vaandel mag daarbij de grond niet raken en de geoefende drager weet dit zo te hanteren, dat het lijkt alsof hij een veertje in de hand houdt. De muziek speelt een wals, het komt er blijkbaar niet op aan welke, soms een heel moderne. Ondertussen zijn de bielemennekes van hun speurtocht door het huis teruggekeerd en dansen om het versierde boompje voor het huis. Op een gegeven ogenblik hakken ze plotseling het boompje om en grijpen naar de gaven die daaronder liggen, waarna het boompje omhoog geworpen wordt.
Is dit alles gebeurd, dan klinkt weer het commando en de schutterij trekt verder naar de volgende plaats waar het vaandel zal worden geslagen.
Dr. Westerbeek van Eerten, de Hummelose arts en archeoloog, ziet in deze kermisoptocht een Thorprocessie in fossiele staat. In een uitvoerig artikel in het Archief van de Oudheidkundige Vereniging ,De Graafschap" (III-4 en IV-I) worden alle attributen van deze optocht besproken en wordt de betekenis ervan uiteengezet.
Ook de folklorist D. J. van der Ven heeft al eens aangetoond (,,Het vendelzwaaien herleeft", Libellenserie, 1939), dat het vendelzwaaien is voortgekomen uit de gebruiken van plattelandsgilden, welke weer ontstaan zijn uit oude meigilden.
De Hummelose dokter besluit zijn belangwekkend artikel aldus: "De commandant en zijn mannen vormen de priesterschaar. Ze betreden het land van de vrije geërfde. Onder het dansen van de vruchtbaarheidsdemonen (bielemennekes) wordt door de Opperpriester de ban geopend: de meitak zal bewogen worden over het land en tot zegen van de bezittingen van de vrije geërfde en deszelfs familie".
De meitak zegent de aarde, maar mag deze niet aanraken. De zegenende priester vereenzelvigt zich met de heilige tak, door deze om al zijn lichaamsdelen te bewegen. De plechtige bijldragers, de beeltenissen van God Thor zelve, zien bij dit alles toe en sluiten tenslotte de vorige oogsttijd af door de symbolische meiboom te verwijderen, in principe een sacrale handeling.
De zegen is teneinde, de priesterschaar trekt af om het vogeloffer te brengen, de sacrale maaltijd te houden en zo de vruchtbaarheid van het te bezaaien land op heilige en doeltreffende wijze te bevestigen."
Achter Rijn en IJssel
Zwervend door Achterhoek en Liemers
door J.G. Vos
Uitgave van de Uitgeversmaatschappij Holland Haarlem, Doetinchem, 1957